Factcheck: ‘Driekwart studenten betaalt te veel voor studentenkamer’

Factcheck: ‘Driekwart studenten betaalt te veel voor studentenkamer’

11 mei 2017 0 Door Riffy Bol

Driekwart van de Nederlandse studenten betaalt te veel voor zijn of haar studentenkamer, concludeert de Landelijke Studentenvakbond (LSVb). Bijna 6.200 studenten deden vorig jaar een huurprijscheck op de website checkjekamer.nl. Daaruit komt naar voren dat 73 procent ruim 54 euro per maand te veel betaalt voor woonruimte in studentensteden dan is toegestaan volgens het zogeheten puntensysteem.

In totaal reageerden 6.755 mensen op de huurprijscheck, schrijft de LSVb in de Rapportage prijzen onzelfstandige kamers over 2016. Daarvan bleken 585 personen geen student te zijn. Die heeft de studentenvakbond dus buiten beschouwing gelaten. Wel is er sprake van bijna een verdubbeling in het aantal respondenten. In 2015 vulden nog geen 3.500 studenten de huurprijscheck in.

De beperkingen van het LSVb-onderzoek

Er zijn nog meer beperkingen te vinden in het onderzoek van de LSVb. Zo zegt 75 procent van de respondenten een kamer te huren bij een particuliere verhuurder. Uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 van het Kenniscentrum Studentenhuisvesting (Kences) blijkt echter dat die woonsituatie voor heel Nederland op slechts 46 procent ligt.

Twaalf procent van de reagerende studenten zegt voorts een kamer te huren bij een woningcorporatie. Voor heel Nederland is dat maar liefst 43 procent. Daardoor ontstaat een vertekend beeld. Naar verhouding zitten er te veel respondenten bij een particuliere verhuurder en te weinig bij een woningcorporatie voor een betrouwbare afspiegeling.

Zo bezien is het niet vreemd dat het aantal studenten dat te veel huur betaalt hoog uitvalt. Kijk maar naar de studenten bij particuliere verhuurders. Zij maken driekwart deel uit van alle respondenten (hun aantal bedraagt 4.607). Driekwart van hen overschrijdt het puntensysteem (waarover later meer). Ter vergelijking: van de studenten die een kamer huren bij een studentencorporatie (11 procent in het LSVb-onderzoek, 24 procent in de Kences-rapportage uit 2015) betaalt 64 procent een te hoge huur.

 Hoe zit het met de grote studentensteden?

Dan de representativiteit van de studentensteden. Daarover schrijft de LSVb in haar rapport: ‘De spreiding van de gevraagde studenten in Nederland is niet evenredig naar het totaal aantal inwoners. Dit is te verklaren doordat studenten zelf ook niet evenredig over het land zijn verdeeld. Over het algemeen zijn de steden waar veel studenten wonen het best vertegenwoordigd in het onderzoek.’ Vier steden springen eruit qua respondenten:

  • Groningen: 13,4 procent
  • Nijmegen: 13,3 procent
  • Utrecht: 11,6 procent
  • Amsterdam: 8,6 procent

In de eerdergenoemde monitor van Kences is te zien hoeveel studenten uit welke stad komen (cijfers uit het collegejaar 2014-2015). Daaruit komen de volgende studentenaantallen:

  • Groningen: 52.240
  • Nijmegen: 37.180
  • Utrecht: 59.950
  • Amsterdam: 109.300

Kences komt uit op een totaal van 646.330 studenten woonachtig in Nederland. Na een kort rekensommetje komen we uit op deze verhoudingen:

  • Groningen: 8,1 procent
  • Nijmegen: 5,8 procent
  • Utrecht 9,3 procent
  • Amsterdam: 16,9 procent

Ook op dit vlak is het onderzoek van de LSVb dus onvoldoende representatief. Amsterdamse studenten, meer dan een zesde van het Nederlandse totaal, zijn bijvoorbeeld sterk ondervertegenwoordigd in het onderzoek (ruim acht procentpunt).

Op Leiden (84,7 procent) en Utrecht (83,1 procent) betalen de reagerende Amsterdamse studenten dan weer wel het vaakst een te hoge huur: in 80,1 procent van de gevallen. Dat strookt met het gegeven dat Amsterdam gemiddeld de hoogste huurprijzen voor studentenkamers heeft: bijna 450 euro per maand. In Leiden en Utrecht ligt dat bedrag zo’n honderd euro lager.

Hoe werkt het puntensysteem?

Om te begrijpen waar de LSVb haar onderzoek mede op baseert, moeten we een beter begrip krijgen van het puntensysteem. Dit wordt ook wel het woningwaarderingsstelsel (WWS) genoemd. Aan de hand van het aantal punten wordt de huurprijs van een kamer (aangemerkt als onzelfstandige woonruimte) bepaald, aldus de Rijksoverheid.

De hoeveelheid punten wordt onder andere bepaald op basis van de volgende voorzieningen:

  • Oppervlakte van de kamer
  • Centrale verwarming
  • (Eigen of gedeelde) keuken
  • Toilet (idem)
  • Wastafel (idem)
  • Bad of douche (idem)
  • Buitenruimte (idem)
  • Fietsenberging (idem)

Ook bestaan er aftrekpunten, in de vorm van zaken als:

  • Hele kleine kameroppervlakte
  • Ernstige overlast in woonomgeving
  • Slecht bereikbaar toilet
  • Kamer op vijfde verdieping of hoger, zonder lift
  • Zeer kleine raamoppervlak
  • Verbod op bereiding van warme maaltijden

De overheid verwijst naar de huurprijschecker voor onzelfstandige woonruimte van de Huurcommissie, een zelfstandig bestuursorgaan. Deze is ontwikkeld in samenspraak met de Woonbond, een belangenvereniging voor huurders, en Vastgoed Belang, een vereniging van particuliere vastgoedbeleggers.

Voor haar rapportage heeft de LSVb het volgende op een rij gezet:

  • Gemiddelde huurprijs
  • Gemiddelde puntenhuur
  • Afwijking van die puntenhuur
  • Te veel betaalde bedrag
  • Percentage studenten dat te veel betaalt, per stad en landelijk
  • Oppervlakte kamers
  • Prijs per m²

Uit het onderzoek komt naar voren dat de gemiddelde maandelijkse huurprijs circa 342 euro per maand is. Terwijl diezelfde groep volgens het puntensysteem (dus met de hierboven genoemde voorwaarden in acht nemend) slechts 288 euro zou mogen betalen. Op die manier komt de te veel betaalde maandhuur voor een studentenkamer neer op bijna 55 euro, voor bijna 73 procent van de ondervraagde studenten.

Conclusie: ongefundeerd

Het onderzoek van de LSVb is goed opgezet. De vragenlijst en de resultaten zijn duidelijk en transparant en het aantal respondenten is relatief hoog. Toch kunnen nieuwsmedia niet zomaar concluderen dat inderdaad driekwart van de studenten in Nederland te veel kamerhuur betaalt (de LSVb trekt die conclusie slechts op basis van haar respondenten). Daarvoor zijn studenten bij een particuliere verhuurder oververtegenwoordigd en studenten bij een woningcorporatie en die uit Amsterdam juist ondervertegenwoordigd als we naar de praktijk kijken.

Aannemelijker is dat, kijkend naar de beter kloppende verhouding bij studenten die huren bij studentencorporaties, het werkelijke percentage circa tien procentpunt lager ligt, dus op tweederde van de studenten die te veel betalen voor hun kamer. Zodoende beoordelen we de bewering als ongefundeerd.