Factcheck: ‘Rutte III heeft het groenste regeerakkoord ooit’
In 2015 committeerden 195 landen zich aan het klimaatakkoord van Parijs: maximaal twee graden Celsius mag de aarde zijn opgewarmd in 2100. Genoeg werk aan de winkel dus ‑ ook voor Nederland, dat nog altijd een van de minst duurzame landen van Europa is. Deze maand werd eindelijk kabinet-Rutte III gevormd, na ruim tweehonderd dagen onderhandelen. Met ‘het groenste regeerakkoord ooit’, aldus D66-leider Alexander Pechtold. O ja?
Voor deze factcheck vergelijken we de klimaatambities van het regeerakkoord van Rutte III met die van vorige kabinetten. De nieuwe regering moet immers nog aan haar vierjarige taak beginnen, dus zou het een vervormd beeld geven om de beloften van Rutte III te vergelijken met de handelingen van zijn voorgangers.
Klimaatissues
Dat de Industriële Revolutie en de vervuilende gevolgen daarvan een enorm klimaatprobleem zouden gaan vormen voor de wereld, zag de mensheid pas ver in de twintigste eeuw in. Vanaf de jaren zeventig werd milieuproblematiek een belangrijk politiek onderwerp. Vier gebeurtenissen speelden daar een voorname rol in:
- Het rapport ‘Grenzen aan de groei’ van de Club van Rome over de uitputting van natuurlijke hulpbronnen (1972)
- Het gat in de ozonlaag, veroorzaakt door zogeheten Cfk’s, broeikasgassen die werden uitgestoten door onder meer koelsystemen en spuitbussen (jaren 80)
- Zure regen, een gevolg van zwavel- en stikstofhoudende broeikassengassen die werden uitgestoten door auto’s (jaren 80)
- Klimaatwetenschapper James Hansen, die bekend werd vanwege zijn waarschuwingen over de opwarming van de aarde (1988)
Na klimaattoppen van de Verenigde Naties in Rio de Janeiro (1992), Kyoto (1997), Kopenhagen (2009) en Parijs (2015) stond het klimaat definitief op de kaart als politiek thema.
De delegatiehoofden van alle deelnemende landen aan het klimaatakkoord van Parijs, 30 november 2015. Foto: Wikimedia Commons
Milieu
Tot ver in de twintigste eeuw hanteerden Nederlandse politici echter vooral het woord ‘milieu’ als het ging over deze problematiek. Het doorlezen van de regeerakkoorden en regeringsverklaringen in de periode 1970-2010 leert dat met het woord ‘klimaat’ vooral een bepaalde situatie of reputatie van een land wordt bedoeld: vestigingsklimaat, belastingklimaat, ondernemingsklimaat.
Ook ‘energie’, dat we nu voornamelijk gebruiken in de betekenis van ‘brandstof om elektriciteit of hitte mee op te wekken’, werd in het verleden nogal eens toegepast als het ging om ‘inspanning leveren’.
Vandaar dat we hebben gekozen om in de analyses van de regeerakkoorden/regeringsverklaringen (de toelichting van het kabinet van het regeerakkoord aan het parlement) van het kabinet-Biesheuvel I (1971) tot aan Rutte III (2017) hoofdzakelijk hebben gekeken naar de passages waarin het milieu werd genoemd, evenals naar klimaat en energie – mits het om de juiste betekenis gaat.
In alle regeerakkoorden van de afgelopen 45 jaar werd het woord ‘milieu’ in totaal 313 keer genoemd. De aantallen variëren enorm: de kabinetten-Balkenende III (2006) en Rutte II (2012) noemden het milieu slechts twee keer, Lubbers III (1989) sprak er maar liefst 73 keer over.
!function(e,t,s,i){var n=”InfogramEmbeds”,o=e.getElementsByTagName(“script”),d=o[0],r=/^http:/.test(e.location)?”http:”:”https:”;if(/^\/{2}/.test(i)&&(i=r+i),window[n]&&window[n].initialized)window[n].process&&window[n].process();else if(!e.getElementById(s)){var a=e.createElement(“script”);a.async=1,a.id=s,a.src=i,d.parentNode.insertBefore(a,d)}}(document,0,”infogram-async”,”https://e.infogram.com/js/dist/embed-loader-min.js”);
* Dit betreft een zeer ruwe berekening van de uitstoot van broeikasgassen tijdens alle kabinetten sinds 1990. De data van de emissies zijn per jaar, maar de kabinetten beginnen en eindigen nooit op respectievelijk 1 januari en 31 december. Voorbeeld: voor de uitstoot tijdens Lubbers III (7 november 1989 – 22 augustus 1994) is uitgegaan van 1 januari 1990 als begin- en 31 december 1994 als einddatum wat betreft uitstoot. Geprobeerd is om de uitstoot per jaar zoveel mogelijk te laten aansluiten op de respectievelijke kabinetsperiodes.
** Uitstootdata lopen tot en met 2015. Rutte II bestond tot en met 25 oktober 2017.
Bron: Regeerakkoorden 1982-2017, Compendium voor de Leefomgeving.
Biesheuvel
De eerste keer dat het milieu nadrukkelijk wordt genoemd door een kabinet, gebeurde in 1971 onder premier Barend Biesheuvel. Hij creëerde een ministerie voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, waarmee zijn regering milieuverontreiniging wilde ‘voorkomen en terugdringen’. Dit wilde de premier realiseren ‘door een groter stuk van de welvaartsgroei aan te wenden voor de bestrijding van kwalijke nevenverschijnselen van onze voorspoed, zoals de vervuiling van ons leefmilieu’. Ook op internationaal vlak wilde kabinet-Biesheuvel I zich inzetten tegen milieuvervuiling – onder de vlag van de Verenigde Naties.
Den Uyl’s autoloze zondag
In 1973 kwam het linkse kabinet-Den Uyl aan de macht. Parlement.com noemt dit ‘het meest progressieve uit de parlementaire geschiedenis’. Het is vooral bekend door de autoloze zondag, die premier Joop den Uyl in november van dat jaar instelde. Hij nam die beslissing nadat enkele olieproducerende Arabische landen Nederland boycotten, omdat het de kant van Israël koos in de Jom Kipoeroorlog.
In de regeringsverklaring maakte Den Uyl zich zorgen over ‘overmatig beslag’ op de ‘beperkte natuurlijke hulpbronnen’ door ‘de gehele westerse wereld’. Zijn kabinet pleitte dan ook voor een ‘veel kritischer en zorgvuldiger gebruik van schaarse hulpbronnen in productie en in consumptie’. En zoals het een linkse regering betaamt, bemoeide zij zich ook actief met het bedrijfsleven.
Of kabinet-Den Uyl daarmee als écht groen kan worden aangemerkt, is twijfelachtig. De drang naar verduurzaming lag voor die regering vooral aan schaarste van brandstoffen en hogere energieprijzen, niet zozeer aan de aantasting van het milieu.
Een groep Nederlanders picknickt op de snelweg op een autoloze zondag, 4 november 1973. Foto: Nationaal Archief/Wikimedia Commons
Van Agt
Eind jaren zeventig trad het eerste kabinet-Van Agt aan. Meer dan zijn voorganger concentreerde premier Dries van Agt zich op milieuvervuiling, in plaats van het financiële plaatje. Zijn regering ging industrie, bouw, verkeer en recreatie toetsen op hun gevolgen voor het milieu. Ook van bodembescherming wordt voor het eerst werk gemaakt. Het regeerakkoord schrijft voor: ‘Een begin zal worden gemaakt met een systematisering van de bescherming tegen milieugevaarlijke stoffen. Voor het verminderen van de verontreiniging van oppervlaktewateren met fosfaten worden nadere maatregelen voorbereid.’
Bovendien keek Van Agt niet alleen naar het heden, maar ook naar de toekomst. Hij wilde wetenschap en techniek inzetten om naar nieuwe vormen van energie te zoeken. Met de bouw van drie kerncentrale wilde hij wachten, totdat er meer duidelijk was over het opslaan van radioactief afval. Minder in zijn ‘groene voordeel’ spreken het vasthouden aan de Nederlandse gasvoorraden en de daaropvolgende toename van steenkoolgebruik.
Van Agt II
In 1981 ving Van Agts tweede kabinet aan. De christendemocraat continueerde het onderzoek naar alternatieve energiebronnen: in het regeerakkoord komen de toepassing van afval- en restwarmte en windenergie aan bod. Ook het opruimen van de bodem en verder onderzoek naar kernenergie werden weer aangestipt. Maar ook Van Agts tweede kabinet kende een grote, niet-duurzame keerzijde: om als Nederlandse industrie te kunnen concurreren met buurlanden, wilde het kabinet aardolie zoveel mogelijk vervangen door kolen.
Van Agt III
Een jaar later was Van Agt III aan de beurt, dat het slechts enkele maanden uithield. Hoewel dat kabinet eerst een linkse koers lijkt te nemen (‘Er kan een stimuleringsbeleid tegenover worden gesteld, via het behoud van koopkracht en het scheppen van werkgelegenheid vanuit de overheid, als initiatiefnemer op (…) het gebied van bouw, milieu, alternatieve energie en dergelijke.’), benoemt Kamerlid Fred van der Sprek van de PSP niet veel verderop in de regeringsverklaring juist de rechtse aanpak: ‘Er is nog maar één spoor en nog maar één doel: herstel van de rendementen van het bedrijfsleven, via subsidies, via lastenverlichting, via de energieprijzen, opgebracht vanuit lonen en inkomens en uitkeringen van de mensen.’
Minister-president Ruud Lubbers naast de toenmalige premier van het Verenigd Koninkrijk, Margaret Thatcher, 19 september 1983. Foto: Rob Bogaerts/Wikimedia Commons
Lubbers
Het is 1982 als premier Ruud Lubbers zijn eerste kabinet bestijgt. Uiteindelijk zou hij de langstzittende Nederlandse minister-president worden, met twaalf dienstjaren. De CDA’er noteert in zijn eerste regeerakkoord een voorzichtige duurzaamheidsaanpak. Verduurzaming, schrijft hij, kan zorgen voor ‘belangrijke innovatieve en werkgelegenheidsimpulsen’.
Niet veel verderop wordt die visie al snel tenietgedaan door de financiële realiteit: ‘Indien echter de financiële middelen niet toereikend blijken te zijn om het milieubeleid op alle deelterreinen onverkort uit te voeren, kan een zekere fasering in de uitvoering van sommige onderdelen van het milieubeleid noodzakelijk zijn.’
Geen versoepeling
Dit is in strijd met wat Lubbers daarboven schrijft: ‘Een actieve en effectieve uitvoering van het nu voorgenomen milieubeleid is minimaal noodzakelijk, ook al om het risico van extra financiële offers in de toekomst te vermijden.’ Wel belooft Lubbers dat ‘de milieuhygiënische normen (…) niet worden versoepeld, tenzij nieuwe feiten of inzichten daartoe aanleiding geven.’
De centrumrechtse regering stelt, net als kabinet-Van Agt III, economie in alles boven ecologie. Ze spreekt van ‘een verantwoorde herintroductie van kolen’, ze houdt bij het opstellen van maatregelen rekening ‘met de gevolgen voor de bedrijven’ en het geld dat wordt verdiend met het boren naar gas wordt ‘aangewend ter versterking van de economische structuur’.
Lubbers II
Het tweede kabinet-Lubbers presteert beter op duurzaamheid. Het energiebeleid stond hier in dienst van milieubescherming, in plaats van andersom. Er kwam weer serieuze aandacht voor windenergie en voor de opslag van duurzame energievormen. Milieunormen werden vaker en strenger onderzocht.
Lubbers III
Lubbers’ derde en laatste kabinet grijpt weer terug op de ‘financiële grenzen’ die we kenden van de kabinetten-Den Uyl en Lubbers I. Wel wordt hier het adagium van ‘grenzen aan de groei’ meegewogen: ‘Door een overheidsbeleid dat binnen verantwoorde financiële grenzen blijft en door de ruimte voor inkomensverbetering bescheiden te houden, [kan] herstel van natuur en milieu (…) dichter binnen bereik worden gebracht zonder de economische basis aan te tasten.’
Voorts nam Lubbers III zich voor in openbaar vervoer en energiebesparing te investeren. Dit deed het kabinet meer met het oog op het milieu van de toekomst dan op de financiën van het (toenmalige) heden. Zelf schrijft hij: ‘De kosten van in het verleden veroorzaakte vervuiling laten zien dat het onverantwoord is voort te gaan met die productieprocessen en wijze van consumeren en afvalverwijdering, waarvan de milieugevolgen op de omgeving en toekomst worden afgewenteld.’
Bewust gedrag
Verderop treedt voor het eerst een belangrijke kentering in het denken op. Duurzaamheid moet niet alleen vanuit het bedrijfsleven komen – wat met name Van Agt III en Lubbers I hoopten. ‘Daarnaast zijn echter bewust gedrag en politieke wil eveneens onmisbaar. (…) Elke producent en consument zal zijn gedrags- en bestedingspatroon zien [te] veranderen.’
Ook Lubbers III probeerde het bedrijfsleven in het proces van verduurzaming zoveel mogelijk te sparen. Dit deed het kabinet door werknemers in hun cao’s ruimte te laten maken voor de kosten die hun werkgevers moesten maken om groener te worden. Een andere concrete toezegging – een primeur in de klimaatparagrafen van de Nederlandse regeerakkoorden – was een programma om de uitstoot van CO2 en verzurende stoffen terug te dringen.
Voor het eerst in zeven jaar (we schrijven 1989) wordt weer gesproken over het hergebruiken van afvalstoffen. De eerste stappen naar een circulaire economie worden hier gezet. En niet sinds het kabinet-Biesheuvel noemde een regering zo expliciet haar internationale ambities op milieugebied. Aan het einde van de Koude Oorlog reserveerde Lubbers niet alleen geld voor Oost-Europa, maar ook voor internationale milieuproblemen.
Tot slot: het eerste reductiecijfer werd met Lubbers III een feit. ‘Zo spoedig’ mogelijk zou het kabinet de emissies van broeikasgassen elk jaar met 2 procent gaan terugdringen.
Kok
Het eerste kabinet van PvdA’er Wim Kok wordt ook wel aangeduid als Paars I. Dit om de vervlechting van de sociaaldemocratische (rode) en liberale (blauwe) partijen aan te duiden. De bekendste uitspraak die aan Kok wordt toegeschreven, is zonder meer die over het ‘afschudden van de ideologische veren’. In makkelijker taal: idealisme moet plaatsmaken voor pragmatisme.
De prioriteit voor de economie – een van oudsher liberale, rechtse aanpak – boven die voor het klimaat – meer het paradepaartje van sociaal links – wordt meteen duidelijk in het regeerakkoord van het eerste kabinet-Kok. Daarin wordt gesproken over welvaart die ‘met steeds grotere inspanning’ moet worden gerealiseerd. De schuldige? Het milieu, dat ‘hoge eisen stelt aan de verdere economische ontwikkeling’.
Kleinverbruikers
Wel moet gezegd worden dat Kok I zich wilde committeren aan een nog op te stellen Europese milieuheffing. Kwam die er niet, dan beloofde de regering zelf alvast een belasting voor kleinverbruikers (huishoudens) in eigen land door te voeren. De tuinbouwsector, die volgens het Compendium voor de Leefomgeving ‘een grote bijdrage’ levert aan ‘de totale emissies van ammoniak, methaan, distikstofoxide en fijn stof’, werd gespaard.
Het kassencomplex van het Westland bij ‘s-Gravenzande, Zuid-Holland. Foto: Wikimedia Commons
Ook in het ruimtelijk beleid deed Kok I weinig goeds voor het milieu. Landbouw en toerisme worden in één adem genoemd met natuurontwikkeling – alsof het een niet ten koste van het ander gaat. Ten slotte beperkte Kok I de subsidies die werden verstrekt aan de ontwikkeling van nieuwe energievormen.
Kok II
Kabinet-Kok II, wederom met het linkse regeringshoofd, deed het iets beter op milieu- en klimaatgebied. Dit kabinet was van 1998 tot 2002 aan de macht – het trad een jaar na de introductie van het Kyoto-protocol aan, waarin de wereld vastlegde dat zij gezamenlijk de uitstoot van broeikasgassen zou gaan verminderen.
Meteen kijkt Kok II daarbij naar de kosten die dat met zich meebrengt: de afspraak die in 1997 in Japan werd gemaakt, ‘moet zo kosteneffectief mogelijk worden bereikt’. Daarvoor steekt het tweede linkse kabinet van de jaren negentig niet de hand in eigen boezem, maar spant het zich in om de uitstoot in ‘transitie- en ontwikkelingslanden’ omlaag te brengen.
Toch deed de regering ook goede dingen voor het milieu. De maximumsnelheid op snelwegen in de Randstad werd voor een groot deel van de dag verlaagd naar 100 kilometer per uur; er kwam een regeling waarmee vrachtauto’s schoner werden; men spande zich in om transport op de weg te verplaatsen naar water en spoor; en de afvalsector wordt strenger gecontroleerd door provincies, politie en het Openbaar Ministerie.
Eigen verantwoordelijkheid
Net zoals Lubbers III sprak Kok II bedrijven en burgers aan op hun eigen verantwoordelijkheid voor het milieu. Kok hoopt dat zij ‘zich de problemen realiseren en bereid zijn hun gedrag aan te passen, schonere producten te kopen en te produceren, innovaties een kans te geven en afspraken te maken over modernisering van de economie die ook voor het milieu beter uitpakt’.
In de praktijk zat het kabinet echter vooral bedrijven weinig in de weg. Het zette in op vrijwillige afspraken (convenanten), niet op bindende quota. Fiscaal hanteerde Kok II een effectievere aanpak. De energiebelasting werd verdubbeld, waarmee de regering verwachtte een half miljard gulden vrij te maken om burgers en bedrijven tot energiebesparing te stimuleren. Tot slot wilde Kok II zich hard maken voor de invoering van btw op vliegtickets en accijnzen op kerosine (beide maatregelen zijn nog altijd niet van kracht).
Broeikasgasuitstoot
Voorts deed Kok II net als Lubbers III enkele cijfermatige beloftes over de terugdringing van broeikasgasuitstoot. In de periode 2008-2012 poogde Kok de emissies met 6 procent terug te schroeven ten opzichte van 1990. Een grote maar: om dat te halen, zouden de VS en Japan wél het klimaatverdrag moeten ratificeren én moest op Europees niveau een energieheffing worden ingevoerd. Over nationale maatregelen wordt niet duidelijk gerept.
En: het kabinet stelde dat het percentage duurzame energie in 2020 minstens 10 procent moet zijn (dat was vorig jaar nog geen 6 procent, met nog slechts drie jaar te gaan).
Balkenende
Het regeerakkoord van kabinet-Balkenende I blinkt uit in vaag taalgebruik. In het milieubeleid wil de regering luisteren naar maatschappelijke belangen, maar op hetzelfde moment een duurzame toekomst realiseren. En Joost mag weten wat het verschil is tussen ‘milieubehoud’ en een ‘leefbare omgeving’.
Om de verplichtingen van ‘Kyoto’ te behalen, blijft Balkenende I inzetten op aardgas als belangrijkste energiebron. Curieus is dat de fossiele brandstof als ‘milieuschone bron van energie’ wordt aangemerkt, hoewel al zeker sinds de jaren negentig bekend is dat methaanuitstoot een aanzienlijk neveneffect is.
Een boorplatform voor de winning van aardgas. Foto: Anita Starzycka/Pixabay
Verbod
Wel werden gasboringen in het Waddengebied voor minimaal tien jaar verboden, al was de reden dat daar volgens het kabinet ‘vooralsnog (…) geen noodzaak voor is wat betreft ‘economische, budgettaire en energiepolitieke’ gronden. Het ecologische plaatje komt op een voorzichtige tweede plaats, hoewel Balkenende er niets op tegen had om, ‘zo zulks in het kader daarvan evenwel nodig is’, alsnog te gaan boren in het uiterste noorden van Friesland en Groningen.
Evenmin werd haast gemaakt met de sluiting van de kerncentrale in Borssele. Wat Balkenende I beter deed, zijn de inzet op alternatieve, duurzame energiebronnen als windmolenparken, een serieuze aanpak qua verhandelbare emissierechten en het in overheidshanden houden van energiedistributiebedrijven (momenteel wordt het publieke distributiebedrijf Eneco verkocht door een groot deel van de gemeenten met aandelen).
Balkenende II
Het tweede christendemocratische kabinet van de 21ste eeuw bestond drie jaar. Bij de aanvang in 2003 zegde premier Jan Peter Balkenende een groener belastingstelsel toe door vanaf 2005 de energiebelasting opnieuw te verhogen. Ook zou hij in Europa gaan pleiten voor strengere normen voor milieu en dierenwelzijn – dat laatste via scherpere regels inzake de intensieve veehouderij.
Meteen daar achteraan tempert Balkenende de verwachtingen: ‘Nederland zal geen nieuw beleid introduceren dat stringenter is dan de Europese normen voorschrijven, tenzij een specifiek Nederlands probleem een specifiek Nederlandse oplossing vergt.’ De omgekeerde boodschap van wat Lubbers I destijds toezegde.
De kerncentrale in Borssele, Zeeland. Foto: Thea van den Heuvel/Wikimedia Commons
Over de kerncentrale in Borssele werd in Balkenendes tweede termijn meer duidelijk. Het complex in Zeeland zou in 2013 worden gesloten, gelijk met het einde van de levensduur waarvoor de centrale ontworpen is (in 2006 legde de regering echter vast dat Borssele tot 2033 open blijft).
Balkenende III
Omdat het kabinet-Balkenende III het slechts zeven maanden volhield, is het relevanter om meteen te kijken naar Balkenende IV. De klimaatparagraaf van het laatste christendemocratische kabinet tot nu toe valt direct met de deur in huis: ‘Het milieu staat onder druk, het klimaat verandert en natuurlijke hulpbronnen raken uitgeput. Al met al is het de vraag of ons welzijn net zo hard stijgt als onze welvaart.’
De invloed van de Partij van de Arbeid en in mindere mate de ChristenUnie is voelbaar in het regeerakkoord. Het vervolgt: ‘De zorg voor een duurzame leefomgeving omvat veel meer dan de zorg voor een schoon milieu. Klimaatveranderingen, een stijgend energieverbruik, vervuiling, watertekorten en voedselschaarste roepen tal van vragen op.’
Belkenende IV
Verder dan de oproepen van Lubbers III en Kok II gaat bij Balkenende IV het aandringen op de eigen verantwoordelijkheid als het op het milieu aankomt: ‘Het is evident dat er ook een taak ligt voor het bedrijfsleven – onder andere door maatschappelijk verantwoord ondernemen – de overheid en internationale verbanden.’
De centrale rol ziet Balkenende nog steeds weggelegd voor de overheid. Zijn vierde kabinet moest ruimtelijke ordening, natuur, infrastructuur en energieverbruik zien als één systeem waarin Nederland duurzamer kan worden. En als de vrije markt niet genoeg voor het milieu deed, was de regering bereid in te grijpen met financiële prikkels als ‘heffingen, gedifferentieerde belastingen en (tijdelijke) subsidies’.
Rutte
Wellicht de meest opmerkelijke verandering bij de regeerakkoorden van Rutte, is de puntsgewijze opbouw. Geen politiek proza meer, maar bullet points om de standpunten en beloftes duidelijk te maken. In 2010 begon Rutte I zijn vertoog over klimaat en energie met de blik naar buiten: in EU-verband moesten elektriciteitscentrales minder CO2 gaan uitstoten, producten milieuvriendelijker worden en vervoersmiddelen zuiniger worden qua emissies.
Op wereldwijde schaal wilde Rutte I meer duidelijkheid hebben over de betrouwbaarheid van emissierechten. En op eigen bodem beloofde premier Mark Rutte net als Balkenende I energiedistributiebedrijven zoveel mogelijk in publieke handen te houden.
Economie
Toch verviel de eerste liberale Nederlandse regering in bijna honderd jaar vooral in economische beloftes. Over het beschermen van natuurgebieden: ‘ruimte en toekomstperspectieven voor ondernemers [worden] zoveel mogelijk meegewogen’. Op Europese schaal: ‘De rek en ruimte binnen de toepasselijke Europese richtlijnen worden optimaal benut.’ Maatregelen moeten ‘haalbaar en betaalbaar’ zijn en ‘nationale koppen [als nationaal beleid verder gaat dan in Europees verband is vastgesteld, RB] op de Europese regelgeving worden opgespoord en verwijderd.’
Kilometerheffing
In minder politiek jargon: Rutte I probeerde met zo weinig mogelijk middelen en inspanningen te voldoen aan het bare minimum, zonder daar ook maar enig schepje klimaatvriendelijkheid bovenop te doen. Het uitblijven van een kilometerheffing (een belasting die oploopt naarmate iemand meer kilometers reist met eigen gemotoriseerd vervoer) helpt daar ook niet bij.
Voor de rest rept Rutte I nogal eens over halve maatregelen. Luchtvervuiling wordt bijvoorbeeld aangepakt, maar alleen als maatregelen niets te maken hebben met meer belastingen voor automobilisten. Toch verschenen er enkele duurzame lichtpuntjes: milieuvriendelijke auto’s werden fiscaal aantrekkelijker gemaakt, de kwaliteit van het oppervlaktewater zou worden verbeterd en de Crisis- en herstelwet (een stimulans om duurzame infrastructurele projecten versneld aan te leggen) zou permanent worden doorgevoerd.
Rutte II
Ook kabinet-Rutte II begint in zijn regeerakkoord niet bij zichzelf, maar met een alinea over ontwikkelingssamenwerking. Op dat vlak lagen de prioriteiten van de pas opgevolgde regering bij onder meer watermanagement en voedzelzekerheid, gevolgd door milieuafspraken met het oog op de klimaatafspraken van Kopenhagen (2009).
Een Porsche-oldtimer. Foto: Harald Landsrath/Pixabay
Belastingen
Even verderop zette het kabinet wel en goede stap: bezitters van oldtimers (in 2007 waren dat er nog 323.000, in 2015 lag het aantal onder de 300.000) moesten voortaan ook motorrijtuigenbelasting gaan betalen. Dan gaat het over de klimaatambities van Nederland, met ‘nieuwe energiebronnen als zon, wind, biomassa en geothermie’. Ook in de reden om daarmee aan de slag te gaan klinkt urgentie door: ‘Die ontwikkeling is noodzakelijk vanuit het perspectief van klimaatverandering en eindige grondstoffen en is tevens een uitdaging voor innovatieve ondernemingen.’
Rutte II droomt van een ‘biobased economy’. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland omschrijft dat als ‘een economie die gewassen en reststromen uit de landbouw en voedingsmiddelenindustrie inzet voor niet-voedseltoepassingen. Een economie die biomassa toepast voor de productie van materialen, chemicaliën, transportbrandstoffen en energie (elektriciteit en warmte).’ Dit is een meer concrete invulling van de circulaire economie waar Lubbers III het in 1989 reeds over had.
Volledige duurzame energievoorziening
Vervolgens stipt het tweede kabinet onder Rutte een concrete klimaatmaatregel aan: internationaal moet in 2050 een ‘volledig duurzame energievoorziening’ tot stand zijn gekomen. Hoe groot de rol van Nederland in die gigantische transitie is, wordt echter niet helder verwoord. Rutte II kijkt slechts vooruit tot 2020: dan moet Nederland 16 procent duurzaam zijn (zoals eerder gezegd: dat percentage blijft nu nog steken op amper 6).
Een remmende factor is vermoedelijk dat het kabinet de ‘concurrentiepositie van de energie-intensieve sectoren’ goed in de gaten houdt. Vrij vertaald: als overschakelen naar duurzaam nadelig is voor het bedrijfsleven, doen we het rustiger aan. Bovendien zou Rutte II de duurzame voortgang pas in 2016 evalueren – vier jaar na het schrijven van het regeerakkoord – in plaats van pakweg elk jaar of maandelijks.
Het Prinses Amaliawindpark, 23 kilometer voor de kust van IJmuiden. Foto: Ad Meskens/Wikimedia Commons
Stimulans
Voor de energiesector kon Rutte II dus moeilijk een groene voorloper genoemd worden. De regering deed dat beter op de woningmarkt: energiebedrijven en woningbouwcorporaties werden financieel gestimuleerd om bestaande woningen, kantoren en scholen duurzamer te maken; de kleinschalige opwekking van zonne-energie wordt fiscaal aangemoedigd; de ontwikkeling van windmolenparken op zee wordt serieus onderzocht; de groei van elektrisch vervoer wordt bekrachtigd; en er wordt strakker gelet op de duurzame productie en herkomst van biomassa.
Rutte III
209 dagen duurde het om kabinet-Rutte III te formeren. Half oktober presenteerden VVD, CDA, D66 en ChristenUnie het zeer langverwachte regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst. Wat we met zekerheid kunnen zeggen: de derde regering onder Mark Rutte heeft hoe dan ook veruit de meest uitgebreide milieu- en klimaatparagraaf van alle regeerakkoorden sinds de jaren zeventig.
De punten
Wat daar dan zoal in staat? Om de stilistische formuleringen van Ruttes kabinetten na te bootsen, een opsomming in bullet points:
- Er komt een minimumprijs voor CO2 in de elektriciteitssector
- Er komt een kilometerheffing voor vrachtverkeer
- De belasting op storting en verbranding van afval wordt verhoogd
- Als Europese maatregelen uitblijven, komt er in 2021 een vliegbelasting
- In 2021 worden huizen idealiter niet meer door aardgas verwarmd; woningen worden aangesloten op verzwaard elektriciteits- of warmtenet
- Subsidies voor het bijstoken van biomassa in kolencentrales verdwijnen na 2024
- In 2030 wil Rutte III 49 procent minder broeikasgassen uitstoten; dit onder andere door ondergrondse CO2-opslag in de Rotterdamse en Amsterdamse havengebieden en bij de kassencomplexen in het Westland, betere isolatie van woningen, de sluiting van kolencentrales in uiterlijk 2030 en de opening van zonne- en windenergieparken
- In datzelfde jaar hoopt Rutte III dat alle nieuwe auto’s geen emissies meer hebben
- Het streven naar 55 procent emissiereductie in 2030 in Europa
- Bij uitblijven effecten belooft Rutte III met Noordwest-Europese landen te pleiten voor strengere klimaatafspraken
Zwaar verkeer
Dit is een forse rij zeer duidelijke maatregelen over wat Nederland met het klimaat moet aanvangen. Toch zijn er een paar haken en ogen uit te halen. Zo gaat de kilometerheffing niet voor regulier autoverkeer gelden, dat tweederde van het Nederlandse wegverkeer uitmaakt, volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (zwaar vrachtverkeer neemt slechts 2 procent van de weggebruikers voor zijn rekening).
Vliegbelasting
Een Nederlandse vliegbelasting klinkt hoopgevend, maar de vraag is of dit effectief is wanneer Nederlandse burgers hun tickets kunnen boeken bij buitenlandse vliegmaatschappijen die niet onder Nederlandse wetgeving vallen. Ook het verdwijnen van aardgas als directe warmtebron in Nederlandse huizen klinkt mooi. Maar de vraag is, als woningen eenmaal zijn aangesloten op dat ‘verzwaarde’ elektriciteitsnet, of de energiemix die daarachter schuilgaat wel duurzaam is.
Helft minder uitstoot
De helft minder uitstoot in 2030 (hier wordt ten opzichte van 1990 bedoeld) klinkt eveneens als een hele klus voor Rutte III. Maar tussen 1990 en 2015 daalde de CO2-uitstoot in Nederland met slechts 8,6 procent, berichtte de Volkskrant onlangs nog. Over de hele EU bezien, die gemiddeld 22 procent minder kooldioxide de lucht inslingerde, is dat marginaal.
Het klinkt daarom ambitieus dat Europa volgens Rutte en companen 55 procent minder moet uitstoten over dertien jaar, maar Nederland mag daarbij ook goed naar zichzelf kijken. Want een technologie als CO2-opslag om de klimaatdoelen te halen, klinkt veelbelovend, maar de techniek moet zich eerst nog bewijzen.
Samenvatting
Kabinet | Duurzaam | Niet-duurzaam |
Biesheuvel | Oprichting milieuministerie | |
Den Uyl | – Zorgen over schaarste brandstof
– Maatregelen voor bedrijfsleven – Internationale samenwerking op milieugebied |
Gericht op hogere energieprijzen, niet zozeer op milieu |
Van Agt I | – Toetsing industrie, bouw, verkeer en recreatie
– Bodembescherming – Onderzoek naar nieuwe energiebronnen – Terughoudend met kernenergie i.v.m. opslag radioactief afval |
– Vasthouden aan gasvoorraad
– Toename steenkoolgebruik |
Van Agt II | – Onderzoek naar afval- en restwarmte en windenergie
– Doorzetten bodembescherming en onderzoek kernafval |
– Vervanging ‘schonere’ aardolie door steenkool i.v.m. concurrentie met buitenlandse industrie |
Van Agt III | – Denkt na over werkgelegenheid middels milieu- en energietoepassingen | – Subsidies en lagere energieprijzen voor bedrijfsleven |
Lubbers I | – Herhaalt dat milieubescherming voor werkgelegenheid kan zorgen
– Milieunormen blijven in stand |
– Geeft voorrang aan financiën bij uitvoering milieubescherming
– Geld uit gasboringen niet naar milieu, maar naar economie |
Lubbers II | – Aandacht voor windenergie en andere alternatieve bronnen
– Milieunormen strenger onderzocht |
|
Lubbers III | – Verbetering koopkracht wordt ingeperkt ten dienste van natuur- en milieubeleid
– Investeringen in openbaar vervoer en energiebesparing – Oproep aan politiek en burgers om duurzamer te produceren en consumeren – Hergebruik van afvalstoffen – Concrete toezegging CO2-reductie: 2 procent per jaar |
– Kosten voor verduurzaming bedrijven worden afgewenteld op werknemers in cao’s |
Kok I | Beloofde bij uitblijven Europese milieuheffing zelf kleinverbruikers te belasten | – Vond dat milieu economische ontwikkeling in de weg zit
– Tuinbouwsector gevrijwaard van verdere belasting – Landbouw, toerisme en natuurontwikkeling op één hoop gegooid |
Kok II | – Maximumsnelheid in Randstad verlaagd naar 100 km/uur
– Regeling voor schonere vrachtauto’s – Afvalsector strenger gecontroleerd – Burgers en bedrijven gewezen op eigen verantwoordelijkheid voor milieu – Energiebelasting verdubbeld – Inspanning voor btw op vliegtickets en accijnzen op kerosine |
– Uitstootvermindering bereiken door ontwikkelingslanden te helpen, niet kijkend naar eigen land
– Zette in op vrijwillige afspraken met bedrijven |
Balkenende I | – Boren naar gas in Waddengebied blijft verboden
– Duidelijke kijk op windmolenparken en verhandelbare emissierechten |
– Aardgas blijft primaire energiebron
– Kerncentrale in Borssele blijft open |
Balkenende II | – Vergroening belastingstelsel door hogere energiebelasting
– Europese aanpak van intensieve veehouderij afdwingen |
– Bij voorbaat geen strengere milieumaatregelen |
Balkenende IV | – Expliciete erkenning, stijging van energieverbruik klimaatverandering en uitputting van natuurlijke hulpbronnen
– Bereid tot interventie in vrije markt middels financiële prikkels |
|
Rutte I | – Pleit voor minder CO2-uitstoot op Europees niveau
– Internationaal aandacht voor handel in emissierechten – Milieuvriendelijke auto’s worden fiscaal aantrekkelijker – Wetgeving voor duurzame projecten wordt steviger |
– Minimale inspanning om Europese regels te gehoorzamen of meer te doen
– Ondernemers krijgen voorrangspositie – Kilometerheffing nadrukkelijk afgeschoten |
Rutte II | – Motorrijtuigenbelasting voor oldtimers
– Nieuwe energiebronnen als zon, wind, biomassa en geothermie komen aan bod – Roep om een ‘biobased economy’, concreter dan circulaire economie – Fiscale stimulatie voor opwekking zonne-energie en verduurzaming gebouwen – Onderzoek naar windmolenparken op zee |
– Weinig vooruitstrevende duurzaamheidsdoelen: 16 procent duurzaam in 2020
– Internationaal streven naar volledig duurzame energievoorziening in 2050, maar Nederlandse rol blijft onbenoemd – Evaluatie verduurzaming pas na vier jaar, in plaats van periodiek |
Rutte III | – Kilometerheffing voor vrachtverkeer
– Vanaf 2021 een vliegbelasting als Europese regels uitblijven – Kolencentrales sluiten uiterlijk in 2030 – Woningen worden beter geïsoleerd en aangesloten op warmtenet – Oproep voor 49 procent emissiereductie in 2030 – Opening van nieuwe zonne-energieparken en windmolenparken op zee |
– Personenauto’s gevrijwaard van zo’n heffing
– Juist bij een grensoverschrijdend vervoersmiddel als het vliegtuig is het cruciaal dat er internationale afspraken worden gemaakt – De energiemix van dat warmtenet kan ook weer uit niet-duurzaam opgewekte elektriciteit bestaan – In het huidige tempo (6,8 reductie in 25 jaar) gaat Nederland die doelstelling nooit halen |
Conclusie
Ongefundeerd. Van de vroege jaren zeventig tot de late jaren tien van de 21ste eeuw zijn er duizenden woorden aan milieu, klimaat en energie gewijd in de Nederlandse regeerakkoorden. Om duidelijke uitspraken te kunnen doen over een al dan niet groen kabinet, is het belangrijk om enkele overwegingen te maken. Bijvoorbeeld: een kabinet uit de jaren 80 had veel minder kennis over klimaatverandering dan nu het geval is. Daarom is de belofte in een regeerakkoord uit die periode over een emissiereductie van 2 procent per jaar ‘groener’ dan wanneer Rutte III zoiets zegt.
Met de kennis van nu – over de grote potentie van ‘oneindige’ energiebronnen als wind, water en zon – alsmede de meer zichtbare beweegredenen (smeltende poolkappen, bodemvervuiling, overstroomde eilandstaten, krachtiger stormen) is het veel evidenter om het probleem van klimaatverandering aan te pakken dan in de vorige eeuw. Maar in alle gevallen maakt het een kabinet minder ‘groen’ als het om economische redenen pleit voor een overschakeling op vervuilende brandstoffen als steenkolen en aardolie (zoals Van Agt I, Van Agt II en Lubbers I).
Elk kabinet had zo zijn eigen kracht als het op duurzaamheid aankwam: Biesheuvel richtte er een ministerie voor op, Van Agt keek ernaar bij de aanleg van industrie en verkeer, Lubbers pleitte voor meer onderzoek naar alternatieve energie en milieunormen, Kok verdubbelde de energiebelasting, Balkenende stemde in met een moratorium op gasboringen in het Waddengebied en Rutte belooft eindelijk de kolencentrales te sluiten.
De RWE-kolencentrale bij de Eemshaven in Groningen. Foto: Wikimedia Commons
Als we kijken naar de maatregelen die de individuele kabinetten beloofden te nemen, springen Lubbers III, Kok II en Rutte III eruit als de regeringen met de duurzaamste regeerakkoorden.
Dat laatste kabinet stelt veruit de meeste concrete maatregelen voor, maar bij veel daarvan (CO2-opslag, tijdpad van emissiereducties, halfhartige vervoersbelastingen, onduidelijkheid over warmtenetten) is het de vraag of die de beloftes ook waar kunnen maken. Daarom beoordelen we de claim van Alexander Pechtold, namelijk dat Rutte III ‘het groenste regeerakkoord ooit’ heeft, als ongefundeerd.