‘Opkomst nationale verkiezingen in Europa tussen 70 en 80 procent’
Historicus Ronald Havenaar probeert met een column in de Volkskrant tegenwicht te bieden voor het huidige cultuurpessimisme dat hij opmerkt. Zo zou de opkomst bij nationale verkiezingen in Europa gemiddeld tussen de zeventig en tachtig procent liggen. ‘Een blijk van vertrouwen in het democratisch bestel’, beargumenteert Havenaar. Maar klopt het cijfer wel?
‘De cultuurpessimisten overdrijven graag, ze tonen vaak een passie voor de ondergang’, constateert de historicus, die volgende maand met een boek komt over dit onderwerp. De hoge opkomstcijfers scheppen bepaald geen beeld van een rammelend continent, maar staan in schril contrast met eerdere berichten over dalende opkomstpercentages. Overdrijft Havenaar hier zelf niet?
Organisaties
Verschillende internationale organisaties rapporteren over opkomstcijfers bij verkiezingen. Zo is er Parlgov, een website van de Universiteit Bremen met gegevens over Europese verkiezingen. Ook de Interparlementaire Unie, een internationaal samenwerkingsverband van parlementen, houdt dergelijke cijfers bij. En tot slot is er de International IDEA, een organisatie die de ontwikkeling van democratieën ondersteunt. Laatstgenoemde heeft een ‘voter turnout database‘ met uitgebreide statistieken. De cijfers zijn meestal direct afkomstig uit nationale rapporten en bekendmakingen van ministeries en verkiezingscomités die de officiële cijfers naar buiten brengen.
Gegevens uit de bovenstaande bronnen leveren een lager gemiddeld opkomstpercentage dan Havenaar beweert. In Europa is het gemiddelde opkomstpercentage bij de laatste verkiezingen 64,9%. Dat is tussen de 5,1 en 15,1 procent lager dan de gestelde 70 tot 80 procent.
Een rapport van International IDEA uit 2016 laat zien dat er in Europa sinds eind jaren ’80 een stevige daling is ingezet van in totaal ongeveer twintig procent. Het is een wereldwijd fenomeen, maar de daling in Europa is bovengemiddeld sterk.
Established vs. post-communist
Verder maakt het rapport onderscheid tussen ‘gevestigde Europese democratieën’, zoals Denemarken en Spanje, en ‘postcommunistische landen in Europa’, zoals Hongarije en Servië. Dit onderscheid wordt gemaakt vanwege het verschil in verkiezingsopkomst tussen deze twee categorieën. ‘De afname van verkiezingsopkomst in Europa is onevenredig door de scherpe afname in de postcommunistische landen’, aldus het onderzoek. De opkomst bij verkiezingen in landen met een communistische historie is structureel lager dan in de rest van Europa. De gevestigde Europese democratieën tonen daarom gezamenlijk ‘slechts’ een daling van tien procent, de helft lager dan het continentale gemiddelde.
Oorzaken voor dalende opkomst
Het onderzoek noemt meerdere mogelijke oorzaken voor de dalende opkomst. Zo zou het enthousiasme bij een ‘nieuwe’ democratie hoger zijn en bij volgende verkiezingen langzaam afnemen. Ook kan teleurstelling in het bestuurlijke systeem een rol spelen. Deze factoren kunnen de opkomst beïnvloeden, maar uiteindelijk weet het rapport geen definitieve oorzaak aan te wijzen
Conclusie: onjuist
In zijn column probeert Havenaar de lezer ervan te overtuigen dat Europa sterker is dan we denken en er geen reden is om weg te zakken in doemdenken. Een van zijn argumenten is de hoge opkomst bij nationale verkiezingen. Maar zijn cijfer is overdreven: de gemiddelde opkomst ligt niet tussen de 70 en 80 procent, maar rond de 65. De daling die eind jaren ’80 is ingezet is nog geen halt toegeroepen. We beoordelen de stelling daarom als onjuist.
Veder lezen: onze checks voor EUfactcheck over Europese onderwerpen