Heeft Nederland bijna de grootste vermogensongelijkheid? Nou, niet helemaal
‘Nederland is na de Verenigde Staten koploper vermogensongelijkheid van de rijke westerse landen’. Dat beweerde SP-leider Lilian Marijnissen op de eerste dag van de Algemene Politieke Beschouwingen, een debat dat traditioneel na Prinsjesdag wordt gehouden in de Tweede Kamer. Volgens haar zijn in Nederland de vermogens van alle rijke westerse landen het meest oneerlijk verdeeld, als je de Verenigde Staten niet meetelt.
Waar komt deze uitspraak vandaan?
Het is een conclusie waar je toch even van schrikt. Maar de uitspraak van Marijnissen is niet nieuw. In 2018 kwam een rapport naar buiten die dezelfde conclusie trok. Dat rapport was van de OESO (we zullen je de volledige naam – Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling – verder besparen), een organisatie waarin 36 redelijk welvarende landen economisch en sociaal beleid bespreken.
Wie het leest, komt uiteindelijk een grafiek tegen. De vermogensongelijkheid van Nederlandse huishoudens blijkt volgens dezelfde figuur zo groot, dat alleen de Amerikanen het slechter hebben getroffen. De rijkste tien procent van de Nederlanders huishoudens zou namelijk bijna 70 procent van alle vermogens bezitten.
Je zou zeggen: case closed, Lilian heeft gelijk. Toch is het niet zo makkelijk om meteen die conclusie te trekken: Nederlandse economen hadden namelijk kritiek op dit onderzoek.
Wat is vermogensongelijkheid?
Economie is ingewikkeld. Zeker als politici en journalisten je om de oren gaan slaan met termen die je wel vaak hoort, maar waarvan je eigenlijk niet precies weet wat ze betekenen. Dat is ook zo met vermogen.
Op de website van de Belastingdienst wordt het begrip duidelijk uitgelegd. De waarde van bezittingen die je hebt – zoals spaargeld, aandelen of een vakantiehuis – is je vermogen. Ander eigendom, meestal de bezittingen die je het vaakst gebruikt zoals je eigen huis en auto, telt vaak niet mee als vermogen.
Je moet de hoogte van je schulden echter eerst van deze waarde aftrekken. Zijn je schulden hoger dan de waarde van je spullen? Dan heb je een negatief vermogen. Vervelend, maar daar hoef je dan weer geen belasting over te betalen.
Wat klopt er (niet)?
Het probleem met het OESO-onderzoek zit hem vooral in pensioenvermogen – in gewone taal: de waarde van je pensioen. Want dat is niet meegerekend. Expres. De onderzoekers verklaren zelf waarom. Zo zou data over het pensioenvermogen van huishoudens door sommige landen moeilijk te vinden zijn. Zo heeft de organisatie ook van Nederland deze cijfers niet.
Op het ‘vergeten’ van de pensioenen kwam kritiek van Nederlandse economen. Zo stelde Nicole Gubbels, professor aan Tilburg University en de Vrije Universiteit Amsterdam, dat het OESO de vermogensongelijkheid in Nederland grof overschatte door het ‘omvangrijke pensioenvermogen’ niet mee te nemen in de grafiek.
Universiteitshoogleraar Coen Teulings schreef dan weer in het Financieele Dagblad dat het ‘een slok op een borrel scheelt’ dat onze pensioenen niet op de bank staan, waardoor we er direct bij kunnen als dat nodig is, maar bij een pensioenfonds die het pas teruggeeft wanneer je gestopt bent met werken. Dat we ons pensioen niet op kunnen eisen is één van de redenen waarom het door veel onderzoekers vaak niet als ons eigen bezit of vermogen wordt gezien. Maar daarover later meer. Het is in ieder geval duidelijk: zomaar ons pensioen aan de kant zetten maakt heel wat uit.
We hebben nu een beeld van de kritiek op het OESO-onderzoek. Om te voorkomen dat je straks eeuwig door reacties van economen door moet scrollen, kijken we vanaf nu alleen nog maar naar rapporten die objectief zijn geschreven.
Misschien een beetje saai, maar we gaan proberen het zo duidelijk mogelijk uit te leggen.
Wat maakt het vergeten van pensioenen precies uit?
Het SCP vindt dat pensioenen erg belangrijk zijn in de discussie over vermogens. Zo bleek uit één van hun onderzoeken dat in 2016 maar liefst 38 procent van de bezittingen van Nederlandse huishoudens bestond uit pensioenvermogen. Omdat dit grote cijfers zijn, kan dat een behoorlijk groot verschil maken voor de ongelijkheid.
Zo ontdekten onderzoekers van het Centraal Planbureau – dat lijkt op het SCP, maar dan onderzoek doet naar de economie – ook in 2016 dat de vermogensongelijkheid in Nederland afnam wanneer pensioenen als vermogen worden gezien.
Dat is te zien in de grafiek hiernaast, waarbij de groene lijn onderin en de donkerblauwe lijn bovenin het belangrijkst zijn. Deze lijnen laten dus zien dat de ongelijkheid daalt als je het pensioenvermogen meetelt. De ongelijkheid wordt in de grafiek op een moeilijke economische manier de ‘Gini-coeffienct’ genoemd.
Eén van deze onderzoekers, Arjan Lejour, pleit er al langer voor om pensioenen mee te rekenen bij cijfers over vermogensongelijkheid. Tegen EénVandaag zei hij in 2018: “De pensioenpotten zijn heel groot. Die zijn wel twaalf á veertienhonderd miljard euro waard. Die zou je eigenlijk moeten verdelen over iedereen. Dan zal je zien dat de vermogenspositie van lagere en middeninkomens beter is en zou je minder schreef uitkomen.”
De OESO geeft in haar rapport aan dat het toevoegen van het pensioenvermogen niet altijd veel verschil maakt in ongelijkheidsdata. Daarnaast is het moeilijk om in sommige databases de juiste cijfers terug te vinden. Dat probleem hadden de onderzoekers ook bij Nederland. Toch ontdekten ze dat door het meerekenen van de cijfers die ze wél konden vinden de vermogensongelijkheid van sommige landen flink kon zakken.
Een aantal van die landen staan bekend om hun hoge pensioenvermogens, waaronder Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Dat blijkt uit een onderzoek van adviesbureau Willis Towers Watson. Ook voor Nederland zou het verschil groot uit kunnen komen, omdat Nederlandse pensioenfondsen volgens hetzelfde onderzoek een groot kapitaal hebben.
Geen bezit?
Ondanks dat er dus verschillende redenen zijn om pensioenvermogens in de berekeningen serieus te nemen, bestaan er ook argumenten om dit juist níet te doen. Nederlanders zijn bijvoorbeeld helemaal niet zelf eigenaar van hun pensioen. Ze moeten dat onderbrengen bij een pensioenfonds dat het geld zelf belegt, waardoor het uiteindelijk meer waard wordt. Onderzoeks- en statistiekbureaus als het SCP en CBS nemen deze cijfers daarom zelf ook vaak niet mee.
Toch geeft het SCP zelf toe dat dit ‘een onvolledig beeld geeft van de middelen die huishoudens tot hun beschikking hebben voor consumptie in de toekomst’. Oftewel: als je eenmaal van je oude dag kan genieten, is het moeilijk te ontkennen dat een pensioen je bezit is.
In de grafiek hierboven zie je hoeveel vermogen de pensioenfondsen zélf in kas hebben.
Conclusie
Nu we al deze cijfers hebben bekeken, kan er ook wel een conclusie worden getrokken. Hoewel we het onderzoek van de OESO zeker niet in twijfel willen trekken, is er zeker ruimte voor nuance. Zo verklaart het SCP dat uit meerdere onderzoeken blijkt dat het niet meerekenen van pensioenen gevolgen heeft voor het berekenen van vermogensongelijkheid.
Hoeveel beter Nederland ervoor zou staan, is niet helemaal duidelijk. Zoals het OESO al open en eerlijk in haar rapport aangeeft, is het ingewikkeld om betrouwbare cijfers van pensioenvermogens te vinden. Bovendien verschillen pensioensystemen wereldwijd veel van elkaar. Wel kunnen we inschatten dat de Nederlandse pensioenpotten zó groot zijn, dat het wel degelijk uitmaakt of je onze pensioenen wel of niet meerekent.
Wij beoordelen de claim van Lilian Marijnissen daarom ook als deels waar.
Lees ook: